alle (Adjektiv)

1

allemaal (pronoun)

every person, Personalpronomen - Subjekt - pl.
  • Alle
  • Allemaal
2

iedereen (pronoun)

every person, all people, Personalpronomen - Subjekt - pl.
  • Alle
  • iedereen
  • Alle
  • Iedereen
3

allen (pronoun)

every person, all people, Personalpronomen - Subjekt - pl.
4

alle (adv determiner n)

every individual of the given class, jeder
  • Alle
  • Alle
  • Alle
  • alle
  • Alle
  • Alle.
jeder
jeder

Satzbeispiele & Übersetzungen

Alle
Gehele
Alle
Per post, niet-elektronische versie
alle
Alle
alle
alle
alle
Alles
ALLE
ALLE
alle Besonderheiten im Zusammenhang mit dem Test, alle Abweichungen von den genannten Verfahren sowie alle weiteren relevanten Informationen.
alle ongewone verschijnselen die zich in de loop van de test hebben voorgedaan, alle afwijkingen van voornoemde procedures en alle andere relevante gegevens.
Alle.
Alle.
alle betroffenen Nutzer in den Mitgliedstaaten und alle
alle betrokken gebruikers in de lidstaten en alle

alle (Adjektiv)

1

ganz (a)

hoeveelheid
2

alle (a)

alle mogelijke, every individual of the given class
3

jeder (a)

alle mogelijke, determinator, every individual of the given class, persoon
4

jegliche (a)

persoon